RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

 UITSPRAAK

 AWB 01/1157

Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen

XXXXX, wonende te Eindhoven, eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder, gemachtigde: mr. XXXXXX.

 

I. PROCESVERLOOP

Bij besluit van 11 oktober 2000 heeft verweerder aan de Dienst Algemene en Publiekszaken van verweerders gemeente op grond van artikel 4.5.2., eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Eindhoven vergunning verleend voor het kappen van acht bomen op het bij de gemeente in eigendom zijnde perceel aan de Stuiverstraat 88, nabij de erfgrens met het perceel van mr. W.K.B. Brunet de Rochebrune aan de Geldropseweg 41-47 te Eindhoven.

Eiser - die de woning op het perceel Stuiverstraat 88 sinds 1993 als kraker bewoont - heeft tegen dit besluit op 16 oktober 2000 bezwaar gemaakt. Eiser heeft op 16 oktober 2000 de president van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, inhoudende schorsing van de kapvergunning.

De president heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij uitspraak van 9 november 2000 afgewezen (zaaknummer AWB 00/6993).

Op 5 december 2000 zijn de onderhavige acht bomen gekapt.

Eiser heeft naar aanleiding van genoemde uitspraak van de president bij schrijven van 2 januari 2001 een aanvullend bezwaarschrift ingediend.

Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij besluit van 26 maart 2001 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat eiser niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.

Eiser heeft tegen dit laatste besluit bij schrijven van 6 mei 2001 beroep ingesteld.

Verweerder heeft op 29 juni 2001 de gedingstukken en een verweerschrift ingediend. Bij brief van 7 augustus 2001 heeft verweerder een nadere aanvulling toegezonden.

Het geding is behandeld ter zitting van 5 februari 2002, waar eiser is verschenen alsmede de gemachtigde van verweerder.

 

II. OVERWEGINGEN

Voorop wordt gesteld dat - anders dan namens verweerder is gesteld - eiser naar het oordeel van de rechtbank zijn belang bij de onderhavige beroepsprocedure niet heeft verloren door het enkele feit dat de acht bomen waarvoor verweerder op 11 oktober 2000 een kapvergunning heeft verleend, waarvan eiser de uitvoering niet met succes door middel van een voorlopige voorziening heeft kunnen tegenhouden, ten tijde van het instellen van beroep reeds waren gekapt. Eiser wordt dan ook in zijn beroep ontvankelijk verklaard.

In geschil is vervolgens de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van dat artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de naam en het adres van de indiener.

Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit.

Blijkens vaste jurisprudentie is een persoon eerst belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb indien diens belang zich op enigerlei wijze onderscheidt van belangen van andere personen die met de gevolgen van het besluit te maken krijgen. Teneinde vast te stellen of bedoeld onderscheid zich voordoet, is van belang of sprake is van een objectief bepaalbaar, actueel, eigen en persoonlijk belang.

De rechtbank sluit zich aan bij hetgeen verweerder in navolging van de president van deze rechtbank in zijn uitspraak van 9 november 2000 heeft overwogen, te weten dat nu niet is gebleken dat eiser krachtens zakelijk recht dan wel anderszins is gerechtigd tot het gebruik van het perceel aan de Stuiverstraat 88 en de zich daarop bevindende woning, hij - ten aanzien van het besluit tot verlening van de onderhavige kapvergunning - niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Uit de feitelijke bewoning van het pand door eiser kan niet meer worden afgeleid dan dat hij belang heeft bij de voortzetting van die bewoning. Het onderhavige besluit ziet - anders dan een besluit tot bouw- of sloopvergunningverlening- niet rechtstreeks op dit belang.

Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juni 1999, AB 2000/19 (inzake 'mevrouw Kiki') kan hem niet baten omdat het in het onderhavige geval gaat om bomen in een niet-openbare tuin op een perceel dat de gemeente Eindhoven in eigendom heeft, ten aanzien waarvan eiser geen rechthebbende is. Eiser mist aldus persoonlijk belang bij de onderhavige kapvergunning. Van een bijzondere, rechtens te erkennen relatie van eiser tot het perceel waarop de bomen zich bevonden is immers geen sprake.

Voor zover eiser, eerst in beroep, heeft aangevoerd dat hij de algemene en collectieve belangen vertegenwoordigt van het Eindhovense kraakspreekuur "Ora est Labora", dat zich tot doel stelt de belangen van krakers, kraakpanden en de kraakbeweging in Eindhoven e.o. te behartigen, en dat hij op die grond (ook) als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moet worden aangemerkt, wordt als volgt overwogen.

Vast staat dat geen beroep is ingesteld door een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Voorts heeft te gelden dat eiser in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van het Eindhovense kraakspreekuur reeds vanwege het bepaalde in artikel 6:13 juncto artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb geen beroepsrecht toekomt. Eiser heeft immers pas voor het eerst in beroep aangevoerd dat hij mede in die hoedanigheid procedeert. Daarbij komt dat ook niet valt in te zien dat de belangen die (eiser namens) het Eindhovense kraakspreekuur behartigt bijzondere belangen zijn die bij het onderhavige bestreden besluit zijn betrokken.

Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit in stand kan worden gelaten. Het beroep is ongegrond.

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Mitsdien wordt beslist als volgt.

 

Ill. BESLISSING

De rechtbank,

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. N.M. Spelt als rechter in tegenwoordigheid van mr. L.M.H. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2002.

 

 

 

 

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.

Afschrift verzonden: 8 maart 2002