Over poep en goud:
Verhalen uit de oude doos van de Stuiverstraat.

De panden die we hier proberen te beschermen, zijn zo rond 1880 gebouwd, misschien eerder. Maar wat voor een tijd was dat?
De geest was uit de fles. In Nederland was de koning pas net 32 jaar geen alleenheersend despoot meer, en waren de middeleeuwen wat dat betreft dus pas net voorbij. Het zou nog tot 1917 duren voor iedereen stemrecht had.
Karl Marx (die rond die tijd bij familie van Philips in Zaltbommel logeerde) en Michael Bakounine bestreden elkaar: moest de wereld communistisch of anarchistisch worden? Arbeiders kwamen in opstand, de marechaussee sloeg ze neer met sabels. Kapitalisten verdienden geld als water. Anderen wilden niets van het industriele tijdperk weten. Oss was nog weinig meer dan een roversdorp. Reizigers waren hun leven niet zeker. Pas dertig jaar later zou de Tweede Kamer besluiten om er een kazerne te plaatsen en de streek onder controle te brengen. Er brak een regelrechte oorlog tussen bevolking en kazerne uit, en al in de eerste week vond een soldaat de dood. Natuurlijk werd hij door zijn kameraden begraven, maar de nacht erop werd het lijk door de bevolking opgegraven en met de handen aan de kazernedeur genageld.

Dat alles heeft niets tot weinig met de Stuiverstraat te maken. Ondanks woelige taferelen, soms maar enkele kilometers verderop, bleef het hier redelijk rustig, en werden er vijf mooie huisjes aan de Stuiverstraat gebouwd.

Meer dan een eeuw geleden was Eindhoven natuurlijk nog lang niet zo groot als het nu is. Toch was Eindhoven al eeuwen een stad, en zo rond 1880 kende Eindhoven al wel degelijk behoorlijk wat industrie.
Voor diegenen voor wie de geschiedenislessen op school te ver in de geschiedenis liggen: In 1880 begon de tweede industriele revolutie eigenlijk pas net. Eindhoven was dus zeker geen achterlopend dorp, maar was ook toen al opgenomen in de vaart der volkeren.

Dat wil zeker niet zeggen dat het hier voor de gemiddelde mens zo goed toeven was. De industrie van Eindhoven bestond toen grotendeels uit sigarenfabrieken, en daarnaast wat ververijen. Als arbeider moest je ongelofelijk hard werken, en kreeg je aan loon te weinig om te leven, en net te veel om dood te gaan. De gemiddelde Nederlandse arbeider werd in 1860 niet ouder dan 35 jaar! De meesten hadden niet meer dan een vierkante meter woonruimte per persoon. Hoe woon je in een vierkante meter? Nou, gewoon, je gaat met een hoop mensen boven op elkaar liggen. In een stapelbed dus.
De panden aan de Stuiverstraat worden dan ook onterecht arbeiderswoningen genoemd. Pas na de tweede wereldoorlog werden er zulke "grote" huizen voor arbeiders gebouwd. De echte arbeiderswoningen uit 1880 waren zo waanzinnig slecht, dat er simpelweg geen enkele meer in Eindhoven overeind staat. Een simpele arbeider woonde toen meestal in een hok zonder ramen, water of riolering, op de plek van de deur hing een deken.

Stuiverstraat 82 t/m 88 is dus eigenlijk niet voor arbeiders gebouwd, maar voor hun chefs. Onder andere de penningmeester van Sigarenfabriek Boelaers woonde er met zijn gezin.

Cecilia.gif (3340 bytes)                                                 Piet.gif (3121 bytes)

Klik op de plaatjes voor meer info.
Piet Boelaers was de directeur van de sigarenfabriek. Hij liet de huisjes bouwen. Later probeerde zijn weduwe Cyle de huizen te herbestemmen. Zij wilde er een tehuis voor wezen in laten vestigen. Zelf heeft ze voor zover wij weten nooit kinderen gehad, en dit zou met deze keuze te maken hebben gehad.

Oorspronkelijk bestond het rijtje uit vijf huizen, maar een er van is al jaren geleden afgebroken.
De indeling van toen is nog grotendeels bewaard gebleven. Beneden bestonden de huizen uit een achterkamer, waar geleefd en gekookt werd, en een zeer nette voorkamer, waar gewoonlijk niemand kwam, behalve als er (hoog) bezoek was. Boven waren de huizen in drie kleine hokjes en een vliering opgedeeld. Dit waren de slaapkamers.
Een paar jaar geleden kwam er op een dag een bejaarde man bij ons langs. Hij wilde onze huizen wel eens van binnen zien, en genoot zichtbaar toen hij zag dat we de panden provisorisch aan het opknappen waren, voor zover dat als kraker kan.
Hij vertelde dat hij in een van de huizen geboren was, en als kind de grootste boom in onze tuin geplant had.
Dat was zestig jaar geleden.
Overigens bekende hij dat hij de boom niet gekocht had - voor zulke onzin hadden weinigen geld in die tijd.
Hij vertelde lachend dat hij door het gemeenteplantsoen liep, naar een piepjong boompje had gekeken, en dat die boom zich toen op mirakuleuze wijze ineens naar zijn tuin had verplaatst. Hij grinnikte dat hij niet meer wist hoe dat gekomen was, en dat zijn geheugen zo achteruit holde op deze leeftijd!
Hij vertelde ook dat ze vroeger thuis met negen kinderen waren, niet eens een erg vreemd aantal toen, en dat die drie hokjes boven niet genoeg waren als slaapkamers voor iedereen. Daarom sliep hij met nog vier anderen boven op de vliering, recht onder de dakpannen. Dat was goed koud!

Achter elk huis staat een aanbouw, waarin enkele decennia geleden de badkamer is gehuisvest. Die badkamer staat op een vreemde hoogte; tussen de begane grond en de eerste verdieping in. Eronder ligt de kelder. De aanbouwen zijn even oud als de huizen, maar waar ze in het begin voor gebruikt werden, is ons nog niet duidelijk. De WC was er zeker niet. Men deed zijn behoefte in de tuin, net als bijna iedereen. In de jonge jaren van onze bomenplanter is de eerste WC pas aangelegd. Hij kon het zich nog herinneren. Er werd een beerput gegraven die overliep op het beekje wat toen nog in de tuin liep. De WC zat in een hokje buiten het huis. Een van deze WC's bestaat nu nog steeds, al is die intussen gewoon op de riolering aangesloten.

Er zijn maar weinig mensen meer die weten waarom de Stuiverstraat eigenlijk zo heet. Het heeft niets met armoedige kwartjesvinders te maken. De Stuiver was de naam van het kleine riviertje wat vroeger in de tuinen van de panden liep, vandaar. Het was dus een leuk idee om de nieuwbouwstraten die pas geleden in de buurt zijn gebouwd, een naam te schenken die verband houdt met de Stuiverstraat (Dukaatstraat en Schellingstraat - de dukaat is een oudhollandse gouden munt, een schelling is oud zilverstukje van zes stuivers ), maar eigenlijk klopt dat verband niet. Dan hadden die straten eerder Dommelsteeg en Scheldestraat moeten heten.

Overigens liep de Stuiverstraat vroeger heel anders, voorzover dat uit oude kaarten nog op te maken valt. Op een kaart uit 1880 lijkt het er sterk op dat de straat toen van Noordwest naar Zuidoost, in plaats van zoals nu van Noord naar Zuid. Onze panden zijn duidelijk te zien op de kaart, met aanbouw en al. Oudere kaarten konden we niet vinden. We zeggen dus wel dat de panden uit 1880 komen, maar in feite kunnen ze nog veel ouder zijn.
De panden stonden toen in een scheve hoek op de Stuiverstraat, die schijnbaar later gecorrigeerd is in een rechte lijn met onze panden. Zonder ons had de Stuiverstraat dus al honderd jaar heel anders gelopen!

Wat meer over de tijd rond 1880: Hoe zag de omgeving eruit?
Arbeiders hadden nog geen stemrecht, dat was namelijk afhankelijk van de hoeveelheid belasting die je betaalde - hoe rijk je was. Andere rechten hadden ze ook nauwelijks. Het kinderwetje van Houten, wat de eerste sociale wetgeving in Nederland was, was eigenlijk nog maar kort daarvoor aangenomen. Het verbood kinderen onder de twaalf jaar in de fabriek te werken. Evengoed domineerde je fabriek je hele leven.

De Stuiverstraat was zelfs afgesloten met een hoog hek. Het wijkje was niet alleen fabriekseigendom, de arbeiders werden ook niet geacht om zich zomaar in de vrije wereld te begeven. Iedereen die in of uit de Stuiverstraat wilde, moest eerst langs een portier zien te komen. Arbeiders werden geacht zo'n beetje hun hele leven op de fabriek door te brengen. Zelfs aan een fabriekskroeg was gedacht. Niet zozeer uit sociaal oogpunt. In die tijd was het vrij normaal om fabrieksarbeiders in de kroeg uit te betalen. Men ging er van uit dat volk wat flink zuipt, minder snel opstandig wordt.

In het stadsarchief is meer te vinden over de Stuiverstraat. Over de heer die in het hoekpand woonde bijvoorbeeld, op de plek waar nu een coffeeshop staat. Deze man had wat meer geld en aanzien dan de rest - zijn beroep is in de vergetelheid verdwenen - en dit wilde hij maar al te graag onderstrepen. Daarom had hij zichzelf een zwart hert aangeschaft. Zo'n bijzonder hert zou iedereen tonen, hoe belangrijk en bijzonder zijn eigenaar wel niet was! Elke zondag, na de kerk, ging heel het gezin verplicht op pad om het hert uit te laten.

Of over de boer uit Best:
Mest was in die tijd geld waard. Kunstmest bestond nog niet, dus ook mensenpoep was door boeren erg gewild. Onze boer uit Best kwam elke week de poeptonnen in de Stuiverstraat ophalen, waar de mensen toen nog in scheten bij gebrek aan plee. Elke week liep hij van Best naar hier, met naast hem zijn paard en wagen. Dan kieperde hij alle tonnetjes leeg die de mensen buiten hadden gezet, in een enorme ton boven op de kar. Eenmaal thuis trok hij de stop onder uit de ton, zodat de mest het land op liep.

Op een kwade dag sprong die stop er ineens midden op de Stuiverstraat al uit! "Mijn mest, mijn goud!" dacht de boer. Hij stroopte snel zijn mouw op, en stak zijn machtige arm in het gutsende gat, tot voorbij de elleboog. Goed, de stront sijpelde er nu niet meer uit, maar hoe nu verder? Gelukkig had het paard al zo vaak zijn route gelopen, dat het zelf de weg kende. En zo kon iedereen de strontkar voorbij zien komen: een paard wat zelf zijn weg naar Best bepaalt, een boer die er langs loopt met zijn arm in een gat gestoken, en die zich de hele weg afvraagt wat dat nu weer is, wat zo slijmerig langs zijn arm heen strijkt daarbinnen.

Een paar decennia geleden bestond de sigarenfabriek niet meer. De weduwe Boelaers wilde de gebouwen, waaronder onze panden, gebruiken als een tehuis voor wezen. Zo liet de familie ook haar sociale zijde zien.
Voor zover wij begrijpen, is er nooit een wezengesticht in terecht gekomen, en wilde haar plan op de een of andere manier niet lukken. De panden werden verhuurd aan enkele gezinnen. Op een gegeven moment konden de huurders de panden zelf kopen, maar alleen als ze dat ook allemaal deden. Helaas voor de rest had een van de huurders daar niet zo'n zin in, en kon daardoor niemand zijn huis in eigendom krijgen. Uiteindelijk kocht de gemeente onze panden, en wel voor f.18.000,- per stuk. Opknapwerkzaamheden heeft de gemeente nooit aan de panden uitgevoerd. En hoewel ze zeer degelijk gebouwd zijn, gingen ze snel achteruit. Dit kwam de gemeente wel zo goed uit. Met enige moeite kreeg ze de huurders eruit, en liet ze de panden verder leeg staan, wachtend op een plan waarvoor de sloophamer uit de kast gehaald kon worden. Toen wij de panden kraakten, inmiddels ook al weer bijna acht jaar geleden, stond een van de panden zelfs al tien jaar leeg.

En daarmee zijn we aan het einde van dit nostalgische verhaal gekomen, terug in het harde heden, waar poep dan misschien geen goud meer is, maar degenen met geld wel af en toe poep in hun hoofd lijken te hebben zitten.

Help ons!                                                 Terug naar inleiding